Archieven

Dit bericht is 3662 keer gelezen

OUDERKERK A/D IJSSEL – Dwangarbeiders die in de Tweede Wereldoorlog ver weg het leven lieten, krijgen bij dodenherdenkingen zelden aandacht. Onterecht, vindt historicus drs. A. J. Meijer uit Ouderkerk aan den IJssel. Hij onderzocht de lotgevallen van dorpsgenoot Marinus Oosterom (22). Afgelopen zaterdag kreeg diens naam een plaatsje op een oorlogsmonument in Greifenburg (Oostenrijk).

Dick den Braber

Bij de houthandel Heuvelman Hout in Ouderkerk aan den IJssel staan in februari 1943 drie Duitsers. De dan nog bescheiden houtzagerij met tien mensen (nu 140) moet twee willekeurige werknemers afstaan voor dwangarbeid in Duitsland. Het worden de jeugdvrienden Willem Dekker en Marinus Oosterom. Kort hiervoor heeft Marinus (dan 21) zijn moeder verloren.

Na een lange reis bereiken de twee Ouderkerkers Durchgangslager Rehbrücke bij Potsdam, een berucht verdeelstation voor dwangarbeiders nabij Berlijn. Historicus Arie Jan Meijer, bestuurslid van historische vereniging Ouderkerck op d’ IJssel: “Er was plaats voor 1200 personen, maar soms zaten er wel 2000.” Gebrek aan eten en matrassen was heel normaal.


Historicus Arie Jan Meijer bij de houthandel Heuvelman Hout in Ouderkerk aan den IJssel, waar Marinus Oosterom (22) in de oorlog als dwangarbeider werd gevorderd. Achtergrond: een van de huidige werkplaatsen. (Foto: Dick den Braber)

Geen verlof
Drie dagen erna belanden ze bij een Berlijnse firma. Ze oefenen er niet hun eigen vak uit, maar werken in de metaal. Per week zo’n 63 uur. ’s Zondags is hij vrij, schrijft de hervormde Marinus. “Dat vind ik fijn, want de meesten moeten hier werken.” Intussen knaagt de heimwee. “Onze baas valt niet mee: we krijgen tenminste geen verlof binnen ’t jaar”, schrijft de Ouderkerker mismoedig. Elke dag kijkt hij uit naar post. Zelf schrijft Marinus veel aan familie en vrienden, het meest aan zijn verloofde Rika Krijgsman, een buurmeisje met wie hij dolgelukkig. “We zullen maar hopen dat het beter wordt; anders probeer ik over drie maanden naar huis te komen om te trouwen”, schrijft hij in zijn eerste brief (3 maart 1943) aan zijn broer en zus.

In de loop van 1943 neemt de onveiligheid in Berlijn toe. Meijer: “In een halfjaar voert de Britse RAF zeker 31 grote bombardementen uit.” Het leidt tot steeds meer evacuaties van stedelingen. Hetzelfde geldt voor bedrijven. Al in juni 1943 schrijft Marinus dat er spullen naar een andere plaats gebracht worden. “En dat moet ’s avonds en ’s zondags geschieden, want onder werktijd is er geen tijd voor.” Meijer: “Hij heeft daar moeite mee, omdat hij liever niet op zondag werkt.”

Italië
In september 1943 schrijft Marinus dat, per spoor, de verhuizing heeft plaatsgevonden. Naar Greifenburg, in het bij Duitsland gevoegde Oostenrijk: “Het is een klein, mooi plaatsje   tussen de hoge bergen, nog          kleiner dan Ouderkerk, dus dan weet je het wel. Maar het is nu nog veel verder van huis, nog eens zo ver als Berlijn, want het ligt 14 kilometer van de Italiaansche grens.” Het levert hem wel meer nachtrust op dan in het geteisterde Berlijn. “Dat is ook heel wat waard, niet? Hier merken we haast niet dat het oorlog is.”

Zijn firma neemt intrek in een leegstaande schapenwolfabriek. De 25 werknemers gaan hier bijdragen aan de oorlogsproductie. Meijer: “Ze maken test- en meetapparatuur voor onderzeeboten.”

Rookwaar
Aangezien de elektriciteit nogal eens uitvalt, valt de werkdruk mee. Meijer: “Marinus waant zich, nu acht maanden van huis, ongeveer met vacantie.” Misschien dat nu de warme contacten met de dorpelingen ontstaan die later zullen blijken.”


Drie bevriende dwangarbeiders in het Oostenrijkse Greifenburg. V.l.n.r.: Willem Dekker, de Belg Piet de Moor en Marinus Oosterom. (Foto: privécollectie familie Hofland)

De postbezorging laat intussen steeds meer te wensen over. Zijn verloofde Rika meldt geregeld dat ze niets van hem krijgt, schrijft Marinus bezorgd aan zijn vader en zus. “En toch schrijf ik net zoveel als anders, maar ik krijg ook niet veel, dus zal er wel weer wat tussen zitten.” Uit zijn brieven walmt overigens voortdurend een smachtend verlangen naar sigaretten – destijds gebruikelijker dan nu. “We hebben nu al in geen vijf weken wat te roken gehad. In Greifenburg zelf is er nog wel wat te koop, maar dat is extreem duur.”

Afscheid
Met de jaarwisseling gaat een grote wens in vervulling: Marinus en Willem mogen met verlof naar huis. Meijer: “Als ze daarna niet terugkeerden, zouden de achtergebleven mannen naar een concentratiekamp moeten.” Het bezoek maakt Marinus’ heimwee nadien niet minder: “Het afscheid is me nu veel zwaarder gevallen dan de eerste keer hoor, want ik kon niet weg komen en toch moest het.”

Het verlangen naar huis blijft tot het laatst doorklinken. Tot die fatale donderdag 8 juni 1944. Meijer: “Als Marinus een aantal fabriekslampen moet helpen demonteren, blijkt de elektriciteit niet te zijn uitgeschakeld. Waarschijnlijk stonden ze onder krachtstroom van 380 Volt.” Zijn vriend Willem Dekker schrijft: “Hij stond boven op een machine en nu schijnt hij contact gemaakt te hebben met zijn schroevendraaier of met een tang. En de machine had aarde en toen heeft hij zo’n klap gemaakt dat hij over de machine heen op de grond rolde. Hij blies de laatste adem uit toen ik kwam.”

Ongewoon
De verslagenheid is groot. Niet alleen collega’s, ook de bedrijfsleiding leeft mee. Tamelijk ongewoon, stelt Meijer. “Het geeft een ander beeld van dwangarbeid dan we vaak gewend zijn. De fabriek helpt bijvoorbeeld de begrafenis regelen.”

Zelfs de dorpsbevolking is in rouw. “Heel Greifenburg is bij de begraafplaats geweest”, meldt Willem. Marinus’ familie en verloofde Rika kunnen ondanks een direct door de fabriek verzonden telegram (mét uitnodiging) niet aanwezig zijn. De reis in oorlogstijd is te ver en gevaarlijk – de inval in Normandië is juist begonnen – en Rika ligt ernstig ziek door tbc. “Hij is helemaal op zijn Hollands begraven”, schrijft Willem. “Ik heb een protestantse dominee uit Spittal [an der Drau, nabijgelegen stadje, red] gehaald, omdat hier alles katholiek is.” Hij stuurt foto’s van de kist, begrafenis en kerkhof.

Een week na het ongeval schrijft de bedrijfsleider de familie: “Alle medewerkers hebben uw zoon vanwege zijn stil, steeds vriendelijk karakter en zijn kameraadschappelijkheid liefgehad, en door zijn meerderen werd hij om zijn vlijt en nauwkeurigheid zeer gewaardeerd.”

Marinus’ verloofde komt de klap niet te boven. Drie maanden na Marinus overlijdt ze, eveneens op 22-jarige leeftijd, aan tbc.

Plechtigheid
Dat de Ouderkerker nu als oorlogsslachtoffer een glazen gedenkplaatje krijgt in een monument voor slachtoffers van het nationaalsocialisme in Greifenburg, vindt Meijer terecht. Een plaatselijk cultureel comité besloot hiertoe nadat Meijer bij zijn onderzoek met de vereniging in contact kwam. “Als hij daar niet gedwongen had gezeten, had het ongeluk niet gebeurd.” De historicus woont op uitnodiging de plechtigheid bij. Op termijn komen mogelijk ook in Ouderkerk de namen van lokale oorlogsslachtoffers op het monument in het centrum. Inclusief Marinus.


Fotomoment na de plechtigheid van afgelopen zaterdag. V.l.n.r. Arie Jan Meijer, prof. Peter Pirker (voorzitter van het lokale culturele comité) en mw. Gerrie Middelkoop-Oosterom, die namens de familie een dankwoord heeft geschreven. (Privéfoto familie A. J. Meijer)

Driestar College
Een verzoek van de Oostenrijkers om transcripties van de vele bewaarde brieven, leidde tot de inzet van leerlingen van het Driestar College in Gouda. Zij typten de afgelopen maanden in geschiedenislessen de handgeschreven brieven van Marinus en andere betrokkenen uit. Meijer, zelf docent economie: “Hierdoor kan het comité ze veel gemakkelijker vertalen en delen met de lokale bevolking. Tegelijkertijd heeft een van de vele Nederlandse dwangarbeiders voor deze leerlingen nu een gezicht gekregen.”

Dit bericht is 3662 keer gelezen

Deel dit:

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meld je aan voor onze nieuwsbrief